Taal en
teken
door Piet van Bragt
Een tekenaar dient te tekenen, een illustrator te illustreren, de
fotograaf te fotograferen,de etser te etsen, de beeldhouwer zijn beeld te
houwen, de lithograaf te lithograferen. En zo behoort de schrijver te
schrijven, de dichter te dichten, de essayist behoort te 'essayisten', de
verslaggever verslag te geven.
Ieder behoort in zijn eigen hokje zoals de Nederlandse traditie
voorschrijft. duidelijkheid voor alles, de grenzen moeten duidelijk afgebakend
worden, ieder behoort zijn plaats te kennen.
Taal en teken, woord en beeld hebben elkaar gevonden, sterker nog, ze
worden door dezelfde persoon belichaamd als een nederige incarnatie van de
aloude Homo Universalis.
De jaren zestig en zeventig van de twintigste eeuw laat de allround moderne
kunstenaar naar voren treden. Hij is werkzaam op allerlei gebieden van het
kunstbedrijf en kan niet meer getypeerd worden als een specifieke vertegenwoordiger van een bepaald
kunstambacht. In onze postmoderne tijd
zien we echter dat de slingerbeweging naar het eigen 'hokje' , het
ambachtelijke vakgebied weer valt waar te nemen. Net zoals God niet meer dood
is, zo lijkt de schilderkunst weer tot het leven terug te keren, lijkt de vlam
van de 'Neue Wilden' lager te branden en is hun schilderkunstig avontuur zijn
spanning enigszins verloren. Maar je mag op hun conto schrijven dat ze het
'schilderen' weer actueel hebben gemaakt.
Toch is er verschil. De schilder van nu is niet meer de schilder van
voorheen. De verschillende gebieden van het kunstspectrum hebben elkaar
bevrucht. Opmerkelijk is de grote invloed van de architectuur. De architectuur
als de moeder der kunsten, die na het echec in de zestiger jaren aan een nieuwe
revival begint, geïnjecteerd met de revenuen van de historische verworvenheden
uit de historie van de kunst, deze architectuur krijgt weer iets terug van zijn
oude functie als motor van de beeldende kunst.
Uitgevers hebben binnen hun bedrijf de mogelijkheid taal en teken met
elkaar te verbinden. Beide elementen kunnen in kunstenaarsboeken een
belangrijke rol spelen. De uitgeverij biedt veel schrijvers, dichters,
tekenaars, fotografen mogelijkheden, uitdagingen en vrijheden. Als meerdere
disciplines zich kunnen bezinnen op datgene wat de inspirerende factor van de
andere discipline is en de beeldende kunstenaar zich realiseert dat het medium
taal voor hem niet een afgesloten terrein is, maar dat er zoveel
aanknopingspunten en inspiratiebronnen zijn, dan kan dit samengaan leiden tot
een gelukkige symbiose.
Otto Eerelman, Intocht van H.M. de Koningin |
Detail |
Soms is de tekst in het beeld een toeval. Een voorbeeld. De schrijver
Nescio voerde in 1907 in zijn boek Titaantjes een 'wonderlijke figuur' ten
tonele, die 'malle' invallen had en in de 'Venloër Grensbode' schreef. Deze
'rare' kerel wilde bijvoorbeeld aan 'de man uit dat kleine winkeltje in de
Reguliersbreestraat alle schilderijen van de schilder Eerelman cadeau doen.
Vooral dat eene, die de intocht van H.M.
de koningin waar het woord ODOL zo natuurlijk op geschilderd staat!' Dat
schilderij bestaat echt. Het is in 1898 door Eerelman geschilderd en het hangt
ergens in Den Haag. Op het schilderij staat links van de koninklijke stoet een
reclamezuil, waarop een biljet is geplakt met reclame voor ODOL, een mondwater.
Nescio vond dit een geestige doorbreking van het decorum, het gelijktijdig afbeelden
van de koningin en mondwater! Later is het woord ODOL opnieuw onderwerp in de
schilderkunst. Stuart Davis schildert in 1924 een olieverf op board met als
titel ODOL. we zien het bekend flesje met de nederig gebogen hals afgebeeld,
met op de label de tekst: 'ODOL, it purifies'.
Stuart Davis, Odol, it purifies, 1924 |
Kurt Schwitters |
Daarvoor maakten Picasso en George Braque in het kubisme wan het woord
en de letter een integraal onderbeeld van het beeld. Dadaïsten zoals Kurt Schwitters met zijn
Merzbilder geven geschreven en gedrukte teksten een nieuwe autonome functie. Bij
Malevich staan de teksten opvallend duidelijk in het beeld. Zij verwijzen
echter niet naar de realiteit. zij geven geen verwijzing naar de betekenis van
de voorstelling. Woorden zijn zelfstandige elementen in de compositie en vormen
met de beelden een soort poëtische rebus die iedere kijker op zijn eigen manier
mag ontcijferen.
Richard Hamilton, Wat is het toch dat de huizen zo aantrekkelijk van vandaag zo anders maakt' |
Na 1956 wordt tekst een erg belangrijk element in de beeldende kunst. De
collage van Richard Hamilton 'wat is het toch dat de huizen zo aantrekkelijk
van vandaag zo anders maakt', opent nieuwe perspectieven. Deze collage als
onderdeel van de tentoonstelling 'Dit is Morgen' wordt het eerste stuk inventieve popart.
Hamilton laat de stad zien in zijn collages als een met symbolen gevulde
ruimte, kris kras overtrokken met sporen van menselijke activiteiten. Dit in
tegenstelling met de periode daarvoor waarin kunstenaars zoals Mondriaan met
hun werk de bedoeling hadden de maatschappij te hervormen.
Joseph Kosuth, Een en drie stoelen, 1965 |
Taal is in de jaren zeventig bij een kunstenaar als Joseph Kosuth essentieel.
Als hij in 1965 zijn 'Een en Drie Stoelen' maakt, houdt hij zich bezig met de
alledaagse realiteit. Naast elkaar tegen
een muur plaatst hij een stoel. de afbeelding van de stoel en een vel papier
met daarop de definitie van het woord 'stoel'. Het ding, de afbeelding van het
ding en de afbeelding van het woord van het dingvormen alle drie gelijkwaardige
elementen van het kunstwerk. Kosuth citeert de wereld van alle dag en
confronteert drie communicatiesystemen met elkaar.
Huebler, Variable Piece #11, 1971 |
Conceptuele kunstenaars zien de definitie van kunst veelal als een
terrein van onderzoek. Zij introduceren ongewone onderwerpen en zijn meer
geïnteresseerd in het formuleren van uitgangspunten dan het proces van
realisatie. Zij hebben behoefte aan nieuwe beeldmiddelen en willen werken met
ongebruikelijke materialen en media, waardoor de klassieke
kunstcategorieën radicaal overhoop
worden gehaald. Zij situeren hun activiteiten meestal binnen een actueel
intellectueel referentiekader dat gebruik maakt van de zich ontwikkelend taal-
en communicatiewetenschappen. Kunstenaars als Huebler en Lawrence Weiner
trachten tot een dematerialisatie van hun werk te komen. De conceptie wordt
belangrijker dan het uiteindelijke resultaat. Alleen de documentatie van het
proces door middel van taal, foto's en diagrammen is nog van belang. Bij
Lawrence Weiner is slechts de taal overgebleven. Bij de belangrijke expositie
van het Van Abbemuseum in de zomer van 1986 liet hij op de muur die zichtbaar
was vanuit het museum de tekst aanbrengen: 'Small stones are scattered over the
wall'. 'Kleine steentjes zijn verspreidt over de muur'
Kunstenaars als Kosuth en de leden van de Art & Language Groep
breken radicaal met elke traditie. In hun systematisch onderzoek naar de
grondslagen van de kunst rest hen meestal slechts de taal. Joseph Kosuth
betoogt dat de kunst niet naar thema's
buiten zichzelf mag verwijzen, maar louter zichzelf nog mag beschrijven.
De neonletters die Kosuth maakte zeggen in de gevormde zin gewoon wat ze zijn:
'Five Words in Red Neon'.
Sol Lewitt zegt in 1969, als men hem vraagt of dergelijke werken wel tot
het gebied van de beeldende kunst behoren: 'Als woorden gebruikt worden en zij
komen voort uit ideeën over kunst, dan zijn zij kunst en geen literatuur.
getallen zijn nog geen wiskunde'.
Reacties
Een reactie posten