CoBrA,het artistieke geweten,
of,
toen de slang werd geschapen
door Piet van Bragt
Je
weet nu wat rood doet
Rood
loopt graag in het groene gras
Je
weet nu wat geel weet
Dat
de zon schijnt omdat niemand graag dood gaat
En
van blauw: dat hemelsblauw zwart ziet
Voor
een kind dat niets krijgt
Lucebert[1]
Karel Appel, de protagonist van CoBrA, wordt door Herbert Read het artistieke geweten van Europa in de naoorlogse tijd genoemd, wiens kunst volgens hem is geworteld in de bevroren grond van Noord-Europa, "de kunst van de geneden draken der Vikingen, de Saksische waterspuwers en de Keltische luister, waar de letter het beest wordt en het beest zijn aanwezigheid verliest in een struikgewas van ineengestrengelde ornamenten".[2]
Abstract expressionisme en CoBrA zijn ongeveer tegelijkertijd
ontstaan. Onafhankelijk van elkaar. De onderlinge geografische afstand is
groot, maar hun belangstelling voor primitieve denkbeelden hebben ze onafhankelijk,
maar tegelijkertijd ontwikkeld. Bij CoBrA is de belangstelling Europees.
Volkskunst, kindertekeningen, werk van geesteszieken zijn fundamenteel. De
Amerikaanse abstract expressionisten zijn universeler in hun
belangstelling. Wat hen echter
samenbrengt is hun belangstelling voor het vooroorlogse surrealisme, waarin de
invloed van het onbewuste en de leer van Freud
een belangrijke rol speelt. Hun houding was intellectualistisch. Zij
kenden het werk van Freud en vooral het latere werk van Jung.
CoBrA was de naam van hun tijdschrift. Hun werk was principieel experimenteel en links-radicaal. De verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog waren voor hen geen direct onderwerp. Alleen de primitiviteit was hun eerste inspiratiebron. De spontaniteit en de vrijheid die verscholen lag in uitingen van deze primitiviteit waren sympathiek voor hen. Een eigen authentiek voelen en scheppen moest hen de onbeschreven geest openbaren. CoBrA maakte een intuïtieve, instinctieve en zintuiglijk georiënteerde kunst die probeerde vanuit het onbewuste beelden te ontwikkelen die algemeen en universeel waren. Een nieuwe vrijheid kon zo ontstaan. Men kon zich uiten zoals zijn instinct dat eist.
" CoBrA lag als een verbrijzelde ruïne, terwijl
Christian Dotremont en ik, vertwijfeld en met wederzijds wantrouwen, naast
elkaar lagen in de bedden van het Silkeborg Sanatorium en bespraken wat er was
gebeurd."[3] schreef
Asger Jorn toen hij terugkeek op de roerige ontstaansgeschiedenis van CoBrA.
En zo kwamen Denen, Belgen, Nederlanders, Tsjechen en Fransen bijeen op 5, 6 en 7 november 1948 te Parijs op de door de revolutionaire surrealisten georganiseerde 'Centre International de Documentation sur l'art d'Avant Garde' om de situatie van de avant-garde na de oorlog te bespreken. De lengte van de naam van de conferentie en de eigenzinnigheid van de deelnemers zegt al meer dan genoeg: het leidde tot niet veel. Beter gezegd: tot niets. Dotrement vatte het kernachtig samen met: "de discussie op z'n Frans moe."[4] Dus kwamen op 8 november de zes niet-Fransen Dotrement, Joseph Noiret, Asger Jorn, Appel, Constant en Corneille in het café de l'Hotel Notre Dame in Parijs bij elkaar om een groep op te richten met verwijzing naar de hoofdsteden van hun vaderland: Copenhagen, Brussel, Amsterdam: CoBrA. Ze ondertekenden zelfs een verklaring met het opschrift 'La cause était entendue', dat niets meer betekende dan dat zij het eens waren geworden op het praktische vlak, namelijk dat ze een gemeenschappelijke leef-, werk- en denkwereld hadden gevonden. Met andere woorden een spontane werkgemeenschap en geen beweging op theoretische grondslag. CoBrA als groepering was om die reden geen lang leven beschoren. Als letterlijke beweging hield zij snel op te bestaan, vooral omdat de deelnemende kunstenaars alleen met hun werk bezig waren, de theoretische achtergrond had niet hun interesse. Het unieke was dat zij allen putten uit een gemeenschappelijke bron, vandaar de grote overeenkomst in beeldtaal en dat CoBrA langdurig voor hen een inspiratiebron bleef. Nog steeds, en lang na de gebruiksdatum, komt men werk van hedendaagse kunstenaars tegen waarin met de hand van CoBrA nog kan herkennen.
De avant-garde in de twintigste eeuw beschouwde zichzelf niet slechts als een kunststroming, maar zag zich meer als een maatschappelijke beweging die een voorhoedefunctie had en dat zichtbaar maakte in kunst, cultuur en samenleving. het principe van l'art pour l'art voldeed niet meer. Kunst was niet een zaligmakend esthetisch verschijnsel, maar kon een rol vervullen binnen het maatschappelijke domein. Kunst mocht niet meer het afgesloten bastion zijn, maar moest zijn plaats binnen de maatschappij weer veroveren. Ondanks de rebellie die CoBrA uitstraalde, het ontbreken van de traditionele conventies van dat moment, konden zij een aanzet geven tot een andere visie op mens, cultuur en maatschappij. Niet voor niets kon men als het artistieke geweten van hun tijd fungeren. Zij hebben psychische mechanismen blootgelegd die anders langer onder het oppervlak verborgen zouden zijn gebleven. Het ontkennen van barbarij was een normaal verdedigingsmechanisme van de burger direct na de Tweede Wereldoorlog. Niet voor niets riep de CoBrA beweging daarom zoveel verzet op. Het belang van de kunstenaars en dichters is dat zij dat verzet negeerden en het geweten van die tijd konden zijn. Een functie die hen zeker door velen niet in dank werd afgenomen.
Gilberto Zorio, arte povera kunstenaar, eindigde een
interview met de volgende verzuchting: "Want kunst. Ze is misschien
nutteloos. Maar toch. Ze bestaat."[5]
En dat betekent misschien meer dan wat hier geschreven is.
Reacties
Een reactie posten